Van kinds af aan ben ik een avondpersoon. Zo lang mogelijk blijven liggen en dan last minute in de versnelling. Dat werkte prima, totdat ik het lichaam van een bejaarde kreeg. Nog steeds draait mijn geest in de avond overuren, maar mijn lichaam wil vroeg naar bed. Dus februari staat voor mij in het teken van op tijd naar bed. En daar lig ik dan, een versleten lichaam met een klaarwakker hoofd.
Starend naar het plafond prent ik me in dat ik nog moet wennen aan het nieuwe ritme. ‘Ik moet even wennen, het komt goed’ resoneert twee uur lang in mijn gedachten voordat ik eindelijk in slaap val. En dan is het ineens 4 uur ’s ochtends. Mijn hoofd is weer wakker. Goedemorgen.
Met een zucht schud ik aan mijn mantra ‘Hé, je bent nog niet klaar voor vandaag!’ maar die ligt onverstoorbaar te snurken. Het teken voor Dani Knip, de 12-jarige hoofdpersoon van mijn boek, om een feestje te bouwen. Ze geeft me een standje omdat ik haar verwaarloos. Vervolgens geeft ze me een opsomming over de structuur van het verhaal en welke volgorde ik moet aanhouden.
Ik kijk naar de wekker en zeg dat ze in bed hoort te liggen en mij met rust moet laten. Ze rolt met haar ogen en negeert me. Om vijf uur geef ik het op en open ik mijn laptop. Op aanwijzing van Dani start ik met het voorwoord. Dat moet over dromen waar maken gaan, fluistert Dani in mijn oor. Dan schiet mijn laptop in de update-stand. Buiten is het donker en stil. Binnen dondert de eeuwige machtsstrijd. Wie gaat het winnen? De schrijver die heel graag naar bed wil of de tiener die gehoord wil worden? Hou ik voet bij stuk of geef ik toe? Wat is opvoedkundig verantwoord?